De Volkskrant 13-05-04Frank van Herk, foto Harry Cock

‘Mijn muziek leek niet te bestaan’

Haar derde cd moet de plaat worden waarmee Izaline Calister doorbreekt. De van oorsprong Curaçaose zangeres heeft van haar achtergrond haar kracht gemaakt en zingt in het Papiamento, ‘recht uit het hart’.

‘Geef me vijftig minuten schoonheid uit de muziek van je eiland’, vroeg de nieuwe platenbaas, en dat is precies wat de van oorsprong Curaçaose Izaline Calister gedaan heeft, op haar nieuwe, derde cd Krioyo, die door het prominente wereldmuzieklabel Network van Christian Scholze in 38 landen wordt uitgebracht. Calister moest wel over de streep getrokken worden, ze is naar ze zelf toegeeft een ‘control freak’, maar Scholze gaf haar volledig de vrije hand, nadat hij even had moeten wennen aan de jazzy melodieën en akkoorden waarmee zij Curaçaose genres verjongt. Want ‘ik ben wie ik ben en ik schrijf zoals ik schrijf, zegt Izaline. ‘Ik ga geen oude mensen nadoen.’

Ze had dan ook al veel bereikt, en dat wilde ze niet zomaar opgeven, want het had moeite gekost. Wie nu haar wervelende optredens ziet, zal het nauwelijks willen geloven, maar aanvankelijk leed ze aan onzekerheid en podiumvrees.

In haar geboorteland luisterde ze wel voortdurend naar muziek, ‘ik zat hele middagen aan de radio gelijmd’, maar de honderden bandjes die ze opnam beluisterde ze in de badkamer, ‘om stiekem mee te zingen’. Naast Curaçaose stijlen als de tumba, de tambú, de muzik di zumbi en de zouk die het eiland vanuit de Franse Antillen bereikte, genoot ze ook van de Mexicaanse rancheras en Cubaanse boleros die haar vader draaide, maar ook dat hield ze toen verborgen, ‘want het was natuurlijk niet cool om dezelfde muziek mooi te vinden als je ouders’.

Toen ze op haar achttiende naar Groningen verhuisde, was dat om business management te studeren, maar de muziek ging steeds harder aan haar trekken, evenals andere mensen die haar overhaalden bij een Antilliaans koor te komen, waar ze steeds meer solopartijen zong. ‘Ik heb uiteindelijk toelatingsexamen gedaan voor het conservatorium –in de stellige overtuiging dat ik afgewezen zou worden.’ Ze werd toegelaten tot de jazzopleiding, maar niet als doorsneestudente. Haar grote talent en wereldstem waren onmiskenbaar, maar van jazz en de hier zo populaire soul wist ze eigenlijk nog weinig, en daardoor kwam ze voor het eerst in aanraking met de onwetendheid van veel Europeanen tegenover alles wat die gemakshalve Latin noemden. ‘Iedereen deed alsof ik helemaal niks wist. Terwijl ik dacht, tik maar een bolero af en ik zing hem helemaal uit m’n hoofd. Een rare gewaarwording, alle muziek uit mijn deel van de wereld bestond voor hen gewoon niet. Ze dachten dat er alleen salsa en merengue vandaan komt, maar dat de Cubanen dat veel beter doen. Veel mensen uit de Antillen laten dat dan maar zo, die hebben sowieso het idee dat alles dat van elders komt beter is, omdat ze hun eigen cultuur niet kennen.’

Calister liet het er niet bij zitten. Haar achterstand op jazzgebied liep ze snel in, maar ze was niet van plan Amerikaanse standards te gaan zingen, zoals zoveel jonge zangeressen. ‘Moest ik Ella doen vergeten? Ik dacht: ‘waarom zoek ik het zo ver?’ Ze besefte dat haar achtergrond haar kracht was, en ging in het Papiamento schrijven en zingen, want ‘dan komt het recht uit m'n hart’. Het leidde in 2000 tot Soño di un Muhé en in 2002 tot Mariposa, cd’s die goed zijn ontvangen, maar op Krioyo overtreft ze zichzelf, mede dankzij haar steeds hechter spelende band. Daarin zitten grote eilandgenoten als bassist Eric Calmes en pianist Randal Corsen, en ook ‘jonge mensen waar ik in geïnvesteerd heb’, gitarist Ulrich de jesus en haar broer Roël op percussie.

Het instrumentarium en de ritmes op de cd zijn veelal authentiek. Die van de landelijke muzik di zumbi bijvoorbeeld, met de ‘marimbula’, een grote duimpiano. Of van de sterk Afrikaans getinte tambú, met trommels, vraag- en antwoordzang en tot instrumenten omgevormde landbouwwerktuigen. De mooie Antilliaanse wals Ta Abo So wordt uitgevoerd met de cuatro, piano, contrabas en ‘wiri’, een metalen schraper, ‘echt alsof je op een zondagmiddag op Curaçao ergens bij een snack zit en er staat zo’n groepje te spelen’. Hoogtepunten zijn ook de romantische, sensuele ballads, ‘maar die zouden overal vandaan kunnen komen, alleen de taal maakt ze Curaçaos.’

In de meeste stukken hebben Calister, Calmes of Corsen elementen van buiten toegevoegd als violen of Congolese gitaarloopjes. Met één lied hebben ze echter de klok juist dertig jaar teruggedraaid: Redashi is een tumba, niet in de supersnelle, overgearrangeerde vorm waarin het genre tegenwoordig vooral als carnavalsmuziek fungeert, maar als ‘lekker langzame, verhalende muziek waar je makkelijk op kunt dansen, zoals vroeger’, met een tekst vol sociaal commentaar: ‘ik heb geen zin meer in al die roddel’. Die van de ‘Antilliaanse puristen’ bijvoorbeeld, of de landgenoten die juist vinden dat ze niet ver genoeg gaat met haar vernieuwingen. ‘Ze zeggen wel eens: waarom zing je niet in het Engels, je zou er veel verder mee kunnen komen. Ik weet zeker dat dit niet het geval zal zijn. Nu is er sprake van veel minder concurrentie. Ze kunnen me tenminste met niemand vergelijken.’